De ‘Caenorhabditis elegans’, afgekort ‘C. elegans’, is een rondworm met op de kop af 302 zenuwcellen, vertelt de Finse filosoof Markus Eronen me. We zitten in een Groningse koffiezaak, terwijl het in de stad wemelt van de Duitse toeristen. Het is Bloemetjesmarkt, vandaag: jaar in jaar uit een magneet voor honderden Ostfriesen die het begin van de lente willen vieren in de Groningse hoofdstad. Het personeel lijkt niet helemaal voorbereid op de invasie, net als wij. We bestellen glimlachend onze koffie bij een zwetende jongeman.
‘Ze komen ook nog eens allemaal hier!’, zucht hij.
We hadden een glaasje water bij de koffie besteld, maar hij lijkt het vergeten. We vergeven hem stilzwijgend.
Het mooie aan de ‘C. elegans’, vervolgt Eronen, is dat hij (of zij, de meeste zijn hermafrodiet namelijk) in biologische zin vrij eenvoudig te begrijpen is. Het is een van de eenvoudigste organismen met een zenuwstelsel op de hele wereld. Alle zenuwcellen zijn bekend, en alle functies ook. Toch kunnen we het gedrag van de worm niet voorspellen op basis van het zenuwstelsel, en begrijpen we ook de cognities van de worm niet. De interacties tussen de neuronen en de omgeving zijn eigenlijk te complex om te begrijpen.
Jammer, maar goed: het is ook maar een worm, zou je kunnen denken. We hóeven de rondworm ook niet helemaal te doorgronden, misschien, als mensheid. Het punt is alleen wel dat diezelfde mensheid erg veel tijd, geld en moeite steekt in het begrijpen van een systeem dat biologisch gezien vele, vele malen complexer is dan de rondworm. Een systeem dat wel eens het meest complexe systeem in het hele universum wordt genoemd - en terecht, vind Eronen. Het is namelijk een systeem met 86.000.000.000 zenuwcellen. 86 miljard, dus.
Het menselijk brein.
Eronen is wetenschapsfilosoof, en heeft zich in zijn carrière veel bezig gehouden met de ontwikkelingen in de psychologische wetenschap. Hij geeft daarnaast college over filosofie en mentale stoornissen, onder andere. Ik herinner me luidop Robert Spitzer, de psychiater die in het voorwoord van de dsm-III een veelbelovende voorspelling deed, begin jaren 80. Nog even en we zouden begrijpen hoe en waar psychische stoornissen precies ontstaan. In de hersenen, natuurlijk, en die zouden we in de komende tien jaar veel beter gaan begrijpen. Eronen glimlacht, en noemt daarna Thomas Insel, de Amerikaanse neurowetenschapper die als voormalig directeur van de ‘National Institute of Mental Health’ er voor heeft gezorgd dat er duizenden miljoenen aan investeringsgelden naar hersenonderzoek zijn gegaan. ‘Daarna is hij iets anders gaan doen’, vertelt Eronen. ‘Hij heeft toen toegegeven dat al die miljoenen bijna niks hebben gebracht voor mensen met mentale stoornissen. Dat vind ik persoonlijk wel indrukwekkend.’
Indrukwekkend is ook de subsidie die onderzoekers aan de Universiteit van Amsterdam ontvangen voor hun ‘hersenatlas-project’: 23,23 miljoen krijgen ze van de Nederlandse overheid, zo kwam vorig jaar in het nieuws. ‘Met de hersenatlas kunnen we straks precies zien welke cellen en moleculen in de hersenen veranderd zijn bij bijvoorbeeld symptomen als angst, vergeetachtigheid, impulsiviteit of depressie’, zijn de veelbelovende woorden van onderzoekers van de UvA. Dat hebben we al vaker gehoord, schreven een aantal Nederlandse academici in een boze brief in de Volkskrant, even later. Veel vaker zelfs, en het wordt tijd dat we het accent op hersenonderzoek en biologische kennis laten varen, stellen ze in koor. Dat accent gaat namelijk ten koste van ander psychologisch onderzoek, en er is geen enkele reden om aan te nemen dat de voorspelling van Spitzer na 45 jaar wél uit gaat komen.
Guido van Wingen, psycholoog en hoogleraar neuroimaging in de psychiatrie aan de UvA en het Amsterdam UMC, geeft toe dat de resultaten van al dat hersenonderzoek tot nu toe weinig bevredigend zijn geweest. Tóch is hij optimistisch. Dat het ingewikkeld is, is nog geen reden om de hersenen niet te onderzoeken, vindt hij, en daarnaast zijn er ontwikkelingen die wél een verschil kunnen maken. Artificiële intelligentie kan helpen bij het verwerken en interpreteren van hersendata, bijvoorbeeld, en zal zo kunnen inschatten welke behandeling het beste aan zal slaan bij een patiënt. Dit gebeurt nu al zelfs - bij Synaeda, een ggz-instelling in Leeuwarden, wordt een EEG onderzoek gebruikt om in te schatten welke medicinale behandeling het meest passend is voor een patiënt. Echt overtuigend is winst van deze benadering nog niet: voor elke acht patiënten is er momenteel één sneller bij het juiste - dat wil zeggen: voor hem of haar goed werkende - psychofarmacon uit. Bij Synaeda richten de psychologen zich echter op één hersengolf; Van Wingen onderzoekt nu hoe zij een volledige EEG) kunnen gebruiken, wat bestaat uit hersensignalen die elke milliseconde wisselen en worden gemeten met 16 tot 64 electrodes die op de schedel worden geplakt. Met behulp van AI. Hij hoopt daarmee uiteindelijk acht van de tien patiënten sneller te kunnen helpen bij het vinden van het juiste medicijn.
‘Ik snap de scepsis van critici wel’, zegt Van Wingen, ‘maar het lijkt er sterk op dat er iets gaat kantelen. Er komt straks een moment waarop patiënten veel sneller herstellen van een depressie als ze gebruikmaken van hersendata in combinatie met AI, dan wanneer ze dit niet doen. Op dit moment is dat nog geen daadwerkelijke keuze. Ik denk op het moment dat die keuze er wél is, ook de sceptici wel overstag zullen gaan. Waarom zou je een jaar lang verschillende medicijnen proberen, als het op een andere manier maar twee maanden hoeft te duren?’
Van Wingen maakt duidelijk dat het in zijn onderzoek niet gaat om diagnostiek. Dat we aan de hersenen niet kunnen zien wat er aan iemand mankeert, is nog altijd onveranderd. Maar, stelt hij: ‘Waar we het hierover hebben, zijn de verschillen in de hersenen binnen een groep patiënten met bijvoorbeeld een depressie. We zien wel duidelijk dat er verschil is, namelijk. En dat blijkt informatief voor welke behandelingen aan zullen slaan.’
‘We zijn op zoek naar welke data relevante informatie bevat’ aldus Van Wingen. ‘In de psychiatrie beginnen we vaak met vragenlijsten die zich richt op de ervaring van mensen. Daarvan hebben we inmiddels vastgesteld dat het te weinig informatief is om de toekomst te voorspellen. Dus, het zegt weinig over de vraag of een behandeling zinvol is ja of nee. En dat is iets waar neuroimaging om de hoek komt kijken. EEG’s en MRI kunnen wel informatief zijn als het gaat om de vraag of een medicijn het gewenste effect zal hebben voor iemand. Op dit moment kunnen zowel MRI’s als EEG’s voor ongeveer 8 van de 10 patiënten correct voorspellen of een behandeling wel of niet aan zal slaan’
Hoe AI precies tot bepaalde voorspellingen komt, dat is dan weer moeilijk te achterhalen, vertelt Van Wingen. Het is bij het gebruik van AI namelijk niet zo dat ook de logica en de weg naar bepaalde conclusies inzichtelijk wordt gemaakt. ‘Je kunt er wel proberen dat te achterhalen wat dan de belangrijkste factor is. Maar dit type van analyse gaat er niet primair om te achterhalen waar iets door komt. Het gaat er primair om op zo goed mogelijke verspillingen te maken en dat is vaak door een combinatie van data. En, een combinatie van verschillende factoren.’
Dat hersenscans tot nu toe voor zowel diagnostiek als voor behandelingen nauwelijks nuttig zijn geweest wil daarbij niet zeggen dat het altijd zo zal blijven, meent Van Wingen. Wat iemand ook doet, wat iemand ook voelt, wat iemand ook zegt: het begint uiteindelijk toch in de hersenen. De data die we nu gebruiken is misschien lang niet altijd helder, maar toch zal die data uiteindelijk toch de doorslag geven, ook bij behandelingen.
Jan Derksen is klinisch psycholoog en emeritus hoogleraar klinische psychologie en psychotherapie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij was daarnaast als universitair hoofddocent verbonden aan de Vrije Universiteit in Brussel, waar hij college gaf over psychodynamische psychotherapie. Hij is al geruime tijd kritisch over de aandacht voor hersenonderzoek binnen de psychologie. Omdat het ten koste gaat van andere onderzoeksgebieden, ten eerste. Maar hij ziet nog een andere reden.
‘Het probleem met psychologen die uiteindelijk zijn doorgegroeid naar hersenwetenschappers, is dat ze veel te weinig filosofische ondergrond hebben’, aldus Derksen. ‘De psychologie komt voort uit de filosofie, maar is daar totaal van vervreemd geraakt in de jaren 60 onder invloed van het Amerikaanse positivistisch empirisme, waarin de nadruk werd gelegd op het kwantificeren van relaties. Daarmee is de band met de filosofie eigenlijk doorgesneden. Het gevolg daarvan is dat de jongere collega’s in zowel de wetenschapsfilosofie als in de grondslagen van het filosofisch denken veel te weinig zijn opgeleid. Ze vallen daarom gemakkelijk in de valkuil van het essentialisme. Dit bekent dat ze denken: als ik een grondslag voor het gedrag kan vinden in een chemisch proces, is dat het meest diepgaande wat er denkbaar is. En dat is volslagen onzin in mijn ogen. Een grondslag vinden in een biochemisch proces, is verder prima: voor biologische en fysiologische processen vind je dat inderdaad. Maar voor psychische processen niet. Die grondslag vind je in de onbewuste psychische processen. Maar die collega’s van mij lijken helemaal niet te weten wat onbewuste psychische processen zijn!’
Derksen vertelt dat op Nederlandse universiteiten het onbewuste, zoals dat ooit is geïntroduceerd door Freud, nauwelijks nog genoemd wordt. In België is dat anders, weet hij. ‘Daar is het onbewuste nooit afgeschaft. Maar waar ik me bezighield met onbewust psychologische processen, hebben mijn collega’s die vervangen door biologische processen. Maar, psychische processen moet je niet gelijkstellen aan biologische processen!’
Volgens Derksen bestaan we als mens uit drie lagen, waarvan de eerste de biologische of fysiologische is. Nadat we geboren worden, komen we in een culturele wereld, die voor een groot deel bepaald hoe we worden ontvangen, en die een gigantische invloed heeft op onze biologische ontwikkeling. ‘In het proces van de botsing van de biologie op de cultuur, ontstaan psychische processen en patronen’, aldus Derksen. ‘Psychologie zou de studie moeten zijn van psychische processen en patronen, niet van gedrag - dat is geschiedenis. Psychologie zou moeten gaan over een abstractum: processen en patronen die we psychologisch noemen.’
Derksen heeft wel een idee over waarom het accent in de psychologie zo naar de hersenen is verschoven. ‘Dat is begonnen met de onbetrouwbare, existentieel, hermeneutische en psychoanalytische psychologie in Europa voor en na de Tweede Wereldoorlog’, aldus Derksen. ‘Linschoten, een Nederlandse onderzoekspsycholoog, is naar Amerika geweest, en die heeft zich vervolgens hard gemakt om de empirie te versterken en de relaties binnen de psychologie kwantificeerbaar te maken. De theorieën moesten klein gemaakt worden, want grote theorieën kon je niet toetsen. Hierna werd het toetsen van een theorie belangrijker dan het nadenken over het psychische probleem. De methodologie werd centraal gesteld in de psychologie’.
Volgens Eronen heeft deze ontwikkeling geleid tot een crisis in de huidige psychologie, omdat wetenschappers nu zien dat er eigenlijk helemaal geen robuuste theorieën bestaan binnen de psychologische wetenschap. De nadruk op kwantitatieve data, en ‘hard’ lijkende wetenschap heeft ervoor gezocht dat meer kwalitatieve onderzoeksmethoden naar de achtergrond zijn verdwenen - of zelfs helemaal niet serieus worden genomen. Maar, Eronen is hoopvol. ‘Het komt er wel langzaam, en dat vind ik een goede ontwikkeling. Dat komt ook deels omdat we nu moeten concluderen dat alleen empirische wetenschap niet veel heeft gebracht. Het wordt tijd voor iets anders, voor meer conceptuele theorievorming. Dat geluid klinkt steeds sterker.’
Als ik Eronen vraag waarom hij denkt dat de psychologie zo biologisch is geworden hoeft hij niet lang na te denken. ‘Ik denk dat het de indruk heeft iets objectiefs en wetenschappelijks te zijn. Hersenonderzoek heeft mooie technologieën en zorgt voor mooie plaatjes, het ziet er flashy en wetenschappelijk uit.’ Wie van buiten kijkt naar de biopsychologie, zoals hij doet, ziet echter ook dat er veel determinisme in het onderzoeksveld heerst, vertelt Eronen verder - het idee dat gedrag rechtstreeks wordt veroorzaakt door hersenactiviteit. ‘Het is niet gek dat veel psychologen daarom denken dat de echte antwoorden in de hersenen zitten. Het is ook gemakkelijk om te zeggen dat de hersenen belangrijk zijn, want dat zijn ze natuurlijk ook! We kunnen natuurlijk niet zonder.’
Eronen is het echter met Derksen eens dat het goed zou zijn dat psychologen meer filosofie in hun vakkenpakket krijgen, zodat ze zich bewuster zijn van de beperkingen van hersenonderzoek en de conclusies die je eruit kunt trekken. ‘Ik vind het niet eens het belangrijkst dat ze filosofische stromingen bestuderen’, zegt Eronen, ‘maar wel dat ze kritisch nadenken over dingen en dingen leren beargumenteren. En goed kijken of argumenten van andere mensen kloppen.’ Als het gaat om het koppelen van mentale stoornissen, die door mensen zijn geformuleerd, en herseninformatie, wijst hij erop dat de betekenis van een bepaalde emotie in een mens bijvoorbeeld niet te zien is. ’Je kunt misschien wel zien dat iemand verdrietig is’, aldus Eronen, ‘maar waarom is hij of zij verdrietig? Wat betekent verdriet in deze context? Dat zie je niet in de hersenen, maar dat is wel absoluut cruciale informatie als het gaat om mentale stoornissen.’
Moeten we, al met al, dan maar stoppen met al dat hersenonderzoek? Kunnen we het geld niet beter besteden, en ons veel meer gaan richten op bijvoorbeeld de omgeving van patiënten met een psychische stoornis? Of, het stoppen in preventie? Of, in andere theorievorming wat betreft mentale problemen? Van Wingen is relativerend in deze kwestie, en vind dat we het nog niet moeten opgeven. ‘Inderdaad’, stelt Van Wingen, ‘zijn de psychiatrische behandelingen de afgelopen decennia niet veel beter geworden. En dan is de vraag, moeten we dan de handdoek maar in de ring gooien? Ik denk het niet. We hebben onderzoek nodig om daarin verder te komen. En ja, dat gaat helaas langzamer dan je zou willen. Maar dat is voor andere vakgebieden niet heel anders. En daar wordt die vraag helemaal niet gesteld. Natuurlijk doen we meer onderzoek naar kanker, enzovoorts.’ Hoewel zijn eigen onderzoek nog in de kinderschoenen staat, heeft hij goede hoop op het idee dat hersenscans en AI patiënten en behandelaren écht verder zullen helpen. ‘We hopen uiteindelijk de gouden standaard aan bewijs te leveren dat het zinvol is zo'n EEG af te nemen.’
Derksen zal niet zeggen dat al het hersenonderzoek in de ban moet - daar is hij te veel een wetenschapper voor. ‘Het is al met al alleen maar jammer dat het ten koste gaat van geld naar ander onderzoek. Ik vind echter ook dat we alles moeten proberen, en dat er geen geld genoeg naar onderzoek kan. Dit type onderzoek gaat alleen wel ten koste van kwalitatief onderzoek, bijvoorbeeld, en het moet uiteindelijk niet ten koste gaan van de pluriformiteit. Dat is tot nu toe wel gebeurd, omdat mensen zo verliefd zijn geworden op die hersenen.’
Eronen denkt op zijn beurt nog eens terug aan de ‘Caenorhabditis elegans’, en de les die de worm aan psychologen heeft te leren. Hersenen zijn ontegenzeggelijk van een enorm belang, weet hij. Maar, zegt hij na zijn laatste slok koffie: ‘Dat betekent niet dat we de hersenen moeten onderzoeken om mentale stoornissen te begrijpen. Als de basis te complex om te doorgronden, dan is het niet nuttig om je daar op te focussen.’
Karst Tjoelker is psycholoog en freelance journalist
Samenvatting
Er wordt nog altijd veel geld, tijd en energie in hersenonderzoek gestoken, terwijl het voor het begrijpen van mentale stoornissen weinig heeft opgeleverd.
Critici stellen dat het tijd wordt dat we het opgeven, of dat er minder geld wordt besteed aan hersonderzoek. Er is geen reden om aan te nemen dat het na 45 jaar wél nuttig zal zijn, stellen zij.
Andere wetenschappers stellen dat het misschien lang duurt, maar dat er ook reden is om optimistisch te zijn. AI zou misschien kunnen helpen bij het verwerken van data, en verbanden kunnen aantonen die voor mensen te complex zijn om te ontdekken.
Verder lezen
S.E. Cohen, J.B. Zantvoord, B.N. Wezenberg, J.G. Daams, C.L.H. Bockting, D. Denys, G.A. van Wingen : Electroencephalography for predicting antidepressant treatment success: A systematic review and meta-analysis, Journal of Affective Disorders,Volume 321,2023, Pages 201-207
Bevrijd de psychologie (uit de greep van de hersenmythe) Jan Derksen (2012) Uitgeverij Prometheus
Bringmann, LF, Elmer, T & Eronen, MI 2022, 'Back to Basics: The Importance of Conceptual Clarification in Psychological Science', Current Directions in Psychological Science, vol. 31, no. 4, pp. 340-346
Dit artikel verscheen eerder in Psyche & Brein (3, 2025)