De netwerktheorie: geen ziekte, maar alleen symptomen

Of de oorzaak van psychische problemen in de hersenen ligt weten we na heel veel onderzoek nog steeds niet zeker. Dat lijkt teleurstellend, maar we blijken we het brein niet altijd nodig te hebben, en een ‘hersenziekte’ ook niet. De veelbelovende ‘netwerktheorie’ bijvoorbeeld kan prima zonder, en zoomt in op alles wat ook maar goed of fout kan gaan in het leven van iemand. Professor Denny Borsboom legt uit.

Read more

Onze rechterhersenhelft: een vergeten schatkamer

Onze linker- en rechterhersenhelft zijn geen concurrenten maar partners, blijkt al jaren uit wetenschappelijk onderzoek. Toch is er een groot verschil tussen de beide hemisferen, weet de neuroanatomist Jill Bolte Taylor – een hersenbloeding zette haar hele linkerhersenhelft op non-actief. Het leverde haar een gedwongen kennismaking op met de wonderen die in onze rechterhersenhelft verscholen zitten.

Read more

Met vragenlijst leer je mens niet kennen

De nadruk op cijfermatige kennis heeft in de sociale wetenschappen niet veel nuttigs opgeleverd.

Ik heb sociale psychologie gestudeerd. Daar heb ik weinig aan gehad, eerlijk gezegd. Toen ik afstudeerde, in 2011, bleek mijn diploma waardeloos. Het was crisis en niemand zat te wachten op een sociaal psycholoog. Diederik Stapel besmeurde mijn papiertje daarnaast ook nog eens met zijn gesjoemel; zijn fraude zette dikke vraagtekens bij de sociale psychologie als wetenschap, en daarmee bij mijn master.

Nu, vijf jaar later, blijkt dat tweederde van het sociaalpsychologisch onderzoek niet repliceerbaar is en sneuvelt de ene 'klassieke' bevinding na de andere. Met andere woorden: het hele vakgebied staat bol van de gebakken lucht.

Wat heb ik eigenlijk gestudeerd, vraag ik me nu af. Maar meer nog vraag ik me af waarom niemand het heeft over de vragenlijst - het drijfzand onder de bouwval die de sociale psychologie nu blijkt te zijn.

Als eerstejaars student maakte ik al snel kennis met de vragenlijst, hét instrument van de psychologie. In de eerste maand kreeg ik een eindeloze vracht enquêtes te verstouwen, bomvol vragen die ik moest beantwoorden door een cirkeltje om een cijfer zetten. Zo hielp ik de promovendi en onderzoekers aan hun data, en mocht ik op de universiteit blijven. Het was geen goed begin van het studiejaar, en het zou nog even duren.

Tijdens mijn studie heb ik me vaak afgevraagd of de vragenlijst nou echt de manier is om de mens beter te begrijpen. De sociale psychologie pretendeert menselijk gedrag te kunnen verklaren en voorspellen middels vragenlijstonderzoeken, maar theorieën met een grote verklarende en voorspellende waarde bleken schaars. Het wrong, zeker op de maandagochtenden waarop ik me wéér door een nieuwe cursus statistiek moest ploegen. Vragenlijsten leveren namelijk cijfertjes op, dus wie zich aan psychologie waagt, waagt zich aan heel veel wiskunde.

Gewoonte om statistiek te gebruiken

Binnen de sociale wetenschappen bestaat al decennialang de gewoonte statistiek te gebruiken, ook al leent de aard van de wetenschappelijke disciplines zich daar niet direct voor. 'Physics envy' wordt deze ontwikkeling wel schamper genoemd: de neiging van wetenschappers binnen de 'zachtere' wetenschappen, zoals psychologie en sociologie, zich te beroepen op de statistiek om zo wetenschappelijk en 'bèta' mogelijk te lijken. Cijfermatige gegevens zijn, zo is de redenering, betrouwbaarder en 'harder' dan kwalitatieve gegevens waarin geen cijfers voorkomen.

Daarbij: als we iets over mensen willen weten, kunnen we het ze gewoon vragen, is het idee. Het is gemakkelijker mensen een vragenlijst in te laten vullen dan ze te observeren, en proefpersonen zijn natuurlijk ook gewoon mensen met een gezond verstand, niet waar? En zo vullen dagelijks honderden studenten en andere slachtoffers vragenlijsten in, vaak aan de hand van de Likertschaal.

Via deze schaal kan een respondent aangeven in hoeverre hij of zij het eens is met een stelling, of de sterkte van een gemoedstoestand uitdrukken, vaak op een schaal van één tot vijf of zeven. Zo kan uiteindelijk berekend worden of een bepaald onderzoeksresultaat binnen een vooraf bepaalde kansmarge valt - of het toevallig is dat mensen zich in een onderzoek beter voelen na een glimlach, bijvoorbeeld, of dat het om een wetmatigheid gaat.

Het gebruik van vragenlijsten levert echter altijd een aantal problemen op. Het gevaar bestaat ten eerste dat mensen niet eerlijk zijn, omdat ze een sociaal wenselijk antwoord geven. Ook kan het zijn dat mensen de vraag verkeerd of zelfs helemaal niet begrijpen. Beide problemen zijn in bepaalde mate te ondervangen, maar niet te elimineren.

Het is hiernaast moeilijk te controleren of een 'vier' op de Likertschaal voor iedereen hetzelfde betekent. Met andere woorden: de afstanden tussen de cijfers binnen de Likertschaal hoeven niet voor iedereen hetzelfde te zijn - maar daar is moeilijk achter te komen.

Inschatten

Een nog groter probleem bij het gebruik van vragenlijsten is dat werkelijk gedrag moeilijk te vangen is in vragen op papier. Vaak wordt mensen gevraagd zich een hypothetische situatie voor te stellen, waarna een aantal vragen moet worden beantwoord. 'Hoe denkt u dat zou reageren wanneer uw partner u zou bedriegen', bijvoorbeeld. Hoe mensen écht reageren in een dergelijke situatie wordt niet gemeten, en het is daarbij de vraag hoe goed mensen dit zélf betrouwbaar in kunnen schatten.

Beide problemen leiden tot een groter probleem: ze tasten de betrouwbaarheid van de gegevens en dus het onderzoek aan.

Dan is er nog het verschil tussen theorie en praktijk. De context waarbinnen gedrag plaatsvindt, wordt binnen sociaalpsychologisch onderzoek doelbewust uitgesloten. Mensen worden vaak gemanipuleerd in psychologische vragenlijststudies en de onderzoekers zijn natuurlijk vooral geïnteresseerd in het effect van datgene wat ze hebben gemanipuleerd - bijvoorbeeld de temperatuur. De proefpersonen worden daarom in een laboratorium ondervraagd, zonder alle contextuele factoren die van invloed zouden kunnen zijn op datgene wat wordt gemeten - bijvoorbeeld agressie.

Het gevolg is dat veel sociaalpsychologische theorie moeilijk is te implementeren buiten de universiteitsdeuren. In het lab kan een hogere temperatuur wel leiden tot meer agressie, maar is dat buiten het lab, waar tal van andere factoren aanwezig zijn, ook waar? Niet per se.

Een voorbeeld: sociaalpsychologen concludeerden na bestudering van een hele batterij aan studies rondom de invloed van attitudes (meningen) op gedrag: het is afhankelijk van de context of die invloed bestaat. Als context van belang is, is contextvrije kennis het resultaat van verspilde moeite. En voor de implementatie van kennis is context altijd van belang. Daarbij is het nog maar de vraag of een herhaling van de onderzoeken hetzelfde resultaat geeft!

In het boek Making social science matter pleit sociaal-wetenschapper Bent Flyvbjerg voor een nieuwe werkwijze binnen de sociale wetenschappen. De sociale wetenschappen zouden hun eigen aard moeten accepteren en niet moeten proberen een bètawetenschap te zijn. Dat laatste is geprobeerd, en het heeft klaarblijkelijk niet veel nuttigs opgeleverd.

Het is daarom misschien goed eens na te denken over waarom de vragenlijst en de statistiek worden gebruikt door sociaalpsychologen. Begrijpen we mensen beter door ze een vragenlijst in te laten vullen? Meten we echt iets wezenlijks? Is de kennis betrouwbaar? Nu het antwoord op die vragen pijnlijk duidelijk wordt, is het misschien tijd om na te denken over een andere invulling van de wetenschap en het accent niet op cijfermatige data te leggen. Misschien snappen studenten dan ooit weer wat ze hebben geleerd, en wordt hun in het eerste jaar een hoop ellende bespaard.

(Dit stuk verscheen eerder in de Volkskrant op 19 september 2016)

Jongeren lijden onder verwachting van succes

Maar liefst 85 procent van de 72 duizend arbeidsongeschikte jongeren onder de 25 jaar zit thuis vanwege psychische problematiek maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek onlangs bekend. Schokkende cijfers.

Dat de ‘generatie Y’ gevoelig lijkt te zijn voor stress was al duidelijk. Vorig jaar waren stressklachten de belangrijkste oorzaak van langdurig verzuim onder jongeren tot 25 jaar; binnen de categorie van 25 tot 34 jaar was het psychisch verzuim bijna de helft van het totale verzuim. Zelfs scholieren gaan gebukt onder stress: uit onderzoek van EenVandaag bleek vorig jaar dat 60 procent van de jongeren wekelijks één of meerdere keren stress hebben over school- of studie.

Volgens psycholoog Jan Derksen bezwijkt deze generatie onder druk, omdat ze onvoldoende draagkracht heeft ontwikkeld. De opvoeding speelt daarin een grote rol - ouders zouden veel te lief en te gemakkelijk zijn. Gepamperde kinderen groeien op als kwetsbare jongvolwassenen die bij het minste of geringste al verkrampen. Het resultaat is volgens hem dat uiteindelijk een steeds groter wordende groep jongeren zich uitgeteld veilig verschuilt in een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Eeuwenoud liedje

Het afwijzen van de opvoeding en de mentaliteit van een jongere generatie is een stuiptrekking die steevast opduikt bij het verschijnen van dit soort cijfers. Derkens reactie is typisch voor een eeuwenoud liedje: de jeugd ontspoort, is zwak, neemt haar verantwoordelijkheid niet, de ouders moeten beter hun best doen en de gevolgen zullen groot zijn.

Maar Derksen gaat voorbij aan twee dingen. Zijn collega Paul Verhaeghe liet in zijn boek ‘Identiteit’ zien dat de invloed van de opvoeding ten opzichte van een aantal generaties eerder beperkt is: vooral sociale media zorgt ervoor dat de grens tussen de binnen- en buitenwereld grotendeels verdwenen is. De buitenwereld speelt een steeds dominantere rol en heeft grote invloed op de vorming van een weerbare identiteit.

En die buitenwereld draagt al enige tijd een specifieke norm uit, die als volgt luid: succes is maakbaar en een persoonlijke verantwoordelijkheid. Falen ook, dus als je de berooid in de lappenmand belandt, is dat je eigen schuld. Dat is de 'droomwereld' waar jongeren nu in opgroeien.

In dat licht is het misschien ook niet zo vreemd dat de huidige jonge generatie narcistisch en competitief ingesteld is. De media en sociale media doen niks anders dan de heugelijke boodschap van maakbaar succes verkondigen.

Duizelingwekkend

Jan Derksen doet het voorkomen alsof jongeren die keuze zelf maken, maar hun gedrag en houding zijn natuurlijk ingegeven door de duizelingwekkende hoeveelheid informatie die ze elke dag te verteren krijgen.

Het accent op de eigen verantwoordelijkheid maakt de eis om hulp en medicatie ook iets begrijpelijker. Jongeren die niet mee kunnen komen zijn immers ziek, want ze slagen niet. Wat is er dan fijner om psycho-medisch label opgeplakt te krijgen dat laat zien dat het eigenlijk jouw schuld niet is?

Dat de gevolgen van de groei aan arbeidsongeschikten groot kunnen zijn, behoeft geen discussie. Dat opvoeding een cruciale rol speelt, is wel duidelijk, maar de wereld daarbuiten is steeds belangrijker geworden en die buitenwereld dicteert een ritme waarop steeds meer jongeren kennelijk niet kunnen marcheren. Het gaat hier dan ook niet om een mentaliteitskwestie, maar een maatschappelijke kwestie. Laten we die discussie dan ook op dat niveau voeren.

 

Dit artikel verscheen eerder in Trouw op 26 mei 2015